Over de veranderde rol van de kunstenaar in co-creatiepraktijken

 

Kunstenaars die het publiek op actieve manier betrekken bij het maakproces, nemen vaak een fundamenteel andere houding aan tegenover hun werk en het publiek. Die veranderde houding valt in de eerste plaats samen met de gewijzigde manier waarop hij/zij in het (professionele) leven staat.

 

Het conventionele, stereotype beeld van de kunstenaar, die zich terugtrekt in zijn atelier om daar zijn werk te maken, al reflecterend over zichzelf en de wereld, zit vandaag nog steeds sterk verankerd in de maatschappij. Dit kunstenaarsmodel, dat eind 18de eeuw werd geïnstalleerd in de Romantiek en dat tijdens het modernisme goed stand heeft gehouden, neemt ondertussen echter heel wat andere vormen aan. Meerdere kunstenaars kozen er ondertussen voor om te midden van het actieve leven werk te maken, in directe interactie met andere mensen of actoren uit de maatschappij. Uit deze veranderde, meer relationele manier van werken ontstond sinds eind de jaren vijftig een breed spectrum aan vernieuwende kunstpraktijken met een sterk relationeel en participatief karakter.

Deze nieuwe kunstvorm heeft als belangrijkste consequentie dat ze de medewerking en betrokkenheid van andere mensen nodig heeft om überhaupt een bestaansvorm te vinden. Want praktiserende kunstenaars van deze praktijken hebben een andere focus. Die ligt niet meer eenzijdig op het finaliseren van kunstwerken in hun atelier, maar eerder op het creëren van condities om “gebeurtenissen” in het hier en nu met mensen te laten plaatsvinden of om werk -en sociale processen met deelnemers op gang te brengen.

Binnen dit brede spectrum aan participatieve praktijken situeren zich ook dc recente co-creatiepraktijken, die sterk inspelen op de huidige technologische omwenteling in de maatschappij, met zijn verregaande digitalisering en robotisering. Ze zijn verwant met de vele creatieve ambachtelijke ateliers, die de laatste jaren overal als paddenstoelen uit de grond rijzen, en een ware hype veroorzaken. maar ze onderscheiden zich er tegelijk ook van door hun conceptueel karakter .
Volgens mediaexpert en optimist David Gauntlett veroorzaken creatieve ateliers mee de huidige maatschappelijke omwenteling van een passieve ‘sit back and be told culture’ -die decennia lang gedomineerd werd door televisie en de magie van de consumentencultuur – naar een actieve ‘making and doing culture’ waarin creativiteit, sociale connecties en persoonlijke groei weer centraal komen te staan. Deze omwenteling wordt volgens Gauntlett in belangrijke mate aangestuurd door de mogelijkheden van internet en webapplicaties. Maar ook door veranderende educatieve modellen. De voorbije tien jaar vond daarin een verschuiving plaats van passieve kennisoverdracht naar een ‘hands on’ benadering van leren, met ‘open’ en ‘ongoing’ ervaringsgerichte leerprocessen en ruimte voor experiment en foutmeldingen.[1]

 

Gebruikerschap

 

Recente co-creatiepraktijken binnen de beeldende kunsten zijn zeker ook te situeren in diezelfde sfeer van herontdekking van ambacht, ‘Do It Yourself’-cultuur en Togetherness.

We bemerken hoe individuele ateliers plaatsmaken voor co-creatieplatforms/werkplaatsen, waarin mensen in workshops samenwerken en de rol opnemen van actieve deelnemers, gebruikers of co-creators. Ze delen of gebruiken daarin werk- en samenwerkingsmodellen en instrumenten, die vaak vooral als ‘tools’ fungeren om de deelnemers ervaringen en inzichten mee te geven. Gecreëerde objecten krijgen in die kunstpraktijken ook een ander statuut. Ze fungeren veelal ook als tool of als communicatiemiddel met als voornaamste bestaansreden om het werkproces mogelijk te maken.

Kunsttheoreticus Stephen Wright onderzocht dergelijke nieuwe vormen van gebruikerschap binnen de maatschappij. Hij noemt de huidige maatschappelijke shift ‘a broad usological turn’, een omwenteling in gebruiksvormen, die zich momenteel in alle sectoren –en dus ook in de kunsten – manifesteert en die verregaande gevolgen zal hebben voor de kunsten. Eén ervan is dat vormen van gebruikerschap in de kunsten om de introductie van nieuwe termen vraagt, omdat de geijkte terminologie uit het dominante kunstkritisch discours niet meer bruikbaar is voor deze nieuwe kunstpraktijken. Daarom schreef Wright op uitnodiging van het Van Abbemuseum, naar aanleiding van het ‘Museum of Arte Util’(2013) van kunstenares Tania Bruguera, ‘A Lexicon for Usership’ (2013). Tegenover geijkte concepten uit het modernistisch kunsttheoretisch discours –zoals expertencultuur, autonomie, toeschouwerschap en auteurschap (of eigendom), plaatst hij nieuwe concepten en gebruiksvormen – zoals hacken, gamen en gebruikerschap, die vandaag de dag relevanter worden en steeds vaker voorkomen.

 Wat betekent het nu voor de kunstenaar om niet meer individueel maar samen met anderen werk te maken ‘buiten’ het vertrouwde atelier? Om waarden als autoriteit, auteurschap en autonomie in vraag te stellen? Om vormen van gebruikerschap in zijn werk te introduceren? Om meer focus op het proces dan op het gecreëerde kunstobject te leggen en om het sociale proces zelf als een vorm van kunst te zien. Het debat hierrond is de laatste jaren volop op gang gekomen in de kunstwereld, maar het brede maatschappelijke debat dient nog van start te gaan. Het laatste woord is hierover dus nog lang niet gezegd.

 

Twee cases

 

De Belgische kunstenaar Kristof Van Gestel en het Russische Micro-Art Collectief Gorod Ustinov boden recent een co-creatiemethode- en samenwerkingsmodel als tool aan in een museumcontext. Van Gestel lanceerde de ‘Idiosyncratische Machine’ in het S.M.A.K. in Gent van 11 maart tot 4 juni 2017 en Gorod Ustinov bouwde van 5 mei tot 30 september 2015 in het MSK in Gent het Micromuseum Gent uit met honderden deelnemers.

Onder het motto ‘Knowing by Doing’ benadert Kristof Van Gestel zijn evoluerende kunstpraktijk als een vorm van ‘ervaringsgericht leren’. Vanuit zijn overtuiging dat creatieprocessen ons veel te leren hebben over processen in het dagelijks leven, ging hij op zoek naar manieren om de opgedane ervaringen uit zijn kunstpraktijk op een actieve manier te delen met een publiek.

Daartoe begon hij zijn eigen creatiemethodes te transformeren naar laagdrempelige co-creatiemethodes, die hij in 2014 aanbood op het platform ‘Knowing by Doing’, in de vorm van participatieve projecten en ervaringsgerichte workshops voor individuele of groepen deelnemers. Hij wou hiermee zoveel mogelijk mensen van verschillende sociale achtergronden, leeftijden en origine aan het creëren zetten.

De meest populaire co-creatiemethode in het gamma is ongetwijfeld, de ‘Idiosyncratische Machine’, een teken- en knipmethode om abstracte vormen te genereren, die gegroeid is sinds 2011. De laagdrempeligheid van deze creatiemethode zorgde er voor dat deze al veel keer kon worden toegepast, in heel diverse plaatsen, bij mensen thuis, in ateliers van scholen of kunstinstellingen.

In het voorjaar 2017 werd deze co-creatiemethode ‘Idioyncratische Machine’ voor het eerst aangeboden in een museale context aan het brede publiek. Ze vormt het sluitstuk van zijn artist-in-residence in het S.M.A.K. in 2016. Van Gestel liet twee museumzalen in het S.M.A.K. inrichten als werk- en ontmoetingsplaats. Op geregelde tijdstippen kon je er als individuele bezoeker of als groep de methode op een speelse manier toe-eigenen onder begeleiding van de kunstenaar of een gids.

Tijdens de twee uur durende workshop nemen een groep deelnemers plaats aan een tafel waarop ze dagelijkse objecten omzetten in 2D vormen op een tafelgroot tekenpapier. Elke deelnemer creëert een aantal vormen in gekleurd papier die nadien in één vlak worden samengelegd. De kunstenaar of gids neemt tijdens het proces de rol op zich van begeleider of instructeur. Hij legt het kader en het protocol vast met de te volgen stappen in het proces, waarbinnen de deelnemers creatief aan de slag kunnen gaan. Dit bepaalt sterk het karakter van het nieuwe werk, tegelijk schept deze methode ook ruimte voor de individuele keuzes van elke deelnemer en voor toeval en dialoog.

Na de actieve sessie reflecteert de groep dan samen met de kunstenaar over de opgedane ervaringen. Thema’s als de rol en betekenis van kunst, toeval en keuze, eigenheid en gemeenschappelijkheid komen als van zelf aan bod. In de aangrenzende museumzaal verwerkt de kunstenaar tijdens de duur van het project reststukken van het proces. Daar eigent hij zich de ‘Idiosyncratische Machine’ en haar resultaten als het ware opnieuw toe. Deze ruimte onderstreept het meerduidige en evolutieve karakter van het kunstwerk.

 

Gorod Ustinov/ Micromuseum

 

Gorod Ustinov is het micro-art-collectief van Kirill Agafonov en Natasha Peredvigina. Beide kunstenaars werden in 1986 geboren in de Russische stad Izhevsk, die van 1984 tot het aantreden van Gorbatsjov in 1987 ‘Ustinov’ noemde, naar de voormalige minister van defensie. Ondanks de naamwissel bleef de naam op hun paspoort staan. Dat berokkende hen een diep gevoel van leegte, die ze enkel door de oprichting van het kunstcollectief ‘Gorod Ustinov’ konden overbruggen. Onderzoek naar de beleving van ruimte en tijd werd hun hoofdthema. Ze begonnen kleine objecten ‘Microterritory’ te creëren uit de kleinste onderdelen van afgedankt materiaal uit hun omgeving. En ze ontwikkelden gelijktijdig hieruit verschillende co-creatiemethoden om hun fictieve stad als ‘work in progress’ uit te bouwen met deelnemers op de plaatsen waar ze uitgenodigd werden. Deze werden door de kunstenaars geïntroduceerd via workshops.

Het concept ‘Micromuseum’ kwam tot stand in 2014 en vond zijn eerste grote experimenteerbasis in het MSK in Gent in de lente en zomer van 2015. De kunstenaars installeerden hun micro-art werkjes, kleine micro-territoria, in vitrinekasten en materialen, textielrestjes en lege kogelhulzen, gelijkaardig als deze die ze zelf verwerkt hebben, op een grote werktafel in een museumzaal, vergezeld van een protocol met instructies voor deelnemers en begeleiders. Vervolgens werkten ze met vele deelnemers aan de uitbouw van het Micromuseum. Elke deelnemer maakte zijn eigen micro-territoria en plaatste die op een zelfgekozen plek tussen die van de anderen, waar ze opgingen in het groter geheel. De grote zaal transformeerde in een werkplaats, een ontmoetings- en tentoonstellingsruimte. Ook toen de kunstenaars vertrokken waren, bleef het micromuseum verder groeien tot in de aangrenzende grote centrale hal, waar de micro-werkjes in dialoog gingen met historische schilderijen uit de MSK- collectie.

Het laagdrempelig creatieproces, dat geen artistieke vaardigheden, speciale werktuigen of dure materialen vereiste, zorgde er voor dat mensen van verschillende herkomst, leeftijden en sociale achtergronden konden deelnemen. Op vaste tijdstippen werd de open workshop opengesteld en konden individuele bezoekers en families, zich een tijd lang

onderdompelen in het proces. Op afspraak vonden vele workshops met groepen plaats. Vanuit het betasten en manipuleren van het wegwerpmateriaal ontstonden er vanzelf nieuwe objecten, die nieuwe betekenissen genereerden.

 

High en low

 

In het Micromuseum bestond een flauwe grens tussen de micro-werkjes van Gorod Ustinov en deze van de deelnemers. Toch bleef die grens wel zichtbaar, onder meer in de artistieke kwaliteit van de werkjes. Dit was ook het geval in de centrale hal, waar de high en de low art, de historische schilderijen van grootmeesters uit de MSK-collectie en de efemere, zelfgemaakte micro-werkjes van het publiek in relatie traden, en een soort van kortsluiting veroorzaakte bij sommige bezoekers. Anderzijds maakte diezelfde relatie bij de deelnemers juist een gevoel van betrokkenheid en trots los. Het werd duidelijk dat het micromuseum niet om de artistieke kwaliteit van objecten draaide, maar wel om de ervaringen en inzichten die de processen bij hen hadden teweeg gebracht. Het micromuseum van Gorod Ustinov was erin geslaagd om tijdelijk de grenzen tussen ruimtes, kunstwerken en mensen in het MSK op te heffen, en dit museum mede door de deelname van tientallen bezoekers te transformeren in een dynamische en betrokken plek voor kunst. Dit was mee te danken aan de centrale ligging die het project van artistiek directeur Catherine de Zegher had toegewezen gekregen, in het hart van het museum.

In vergelijking hiermee was de inbreng van het publiek in de Idiosyncratische Machine van Van Gestel in het S.M.A.K. minder explosief voelbaar, zeker als er geen deelnemers aanwezig waren.

Wat beide co-creatieprojecten echter wel gemeen hadden, is de veranderde rol van de kunstenaar die ze naar voor brachten. Van Gestel en Gorod Ustinov nemen een meer nederige positie in tegenover het maakproces zelf en het publiek. Ze plaatsen niet meer ‘top down’ hun werk in de ruimte maar ze kiezen voor een meer ‘bottom up’ betekenisgeving en plaatsing van het werk tussen en met het publiek in de ruimte. Kunstenaar en deelnemers maken en plaatsen samen het werk en delen vervolgens elkaars ervaringen hierover. ‘Making’ is ‘connecting’ op diverse niveaus.

 

 

[1] Gauntlett, David, Making is connecting, Polity Press, Cambridge, 2011, p.12.