Tilburg, december 2010 – februari 2011
Beste lezer,
Deze brief schetst een kader bij de kunstwerken die ik maakte tijdens mijn verblijf in het Gastatelier Leo XIII.
Het creatieve proces gaat bij mij niet kabbelend. Het gaat met horten en stoten. Mijn vader zou zeggen: ‘Dat loopt hier als in de processie van Echternach’. Daar stappen ze twee passen vooruit en dan weer een achteruit. In trage situaties kwam bij ons thuis steevast die uitdrukking op tafel.
Er zit een onuitroeibare romanticus in me. Het proces van het werken in het atelier heeft te maken met het veroveren van vrijheid op mezelf. Mag ik wel doen wat ik zou willen doen? Kan de kunst wel zo makkelijk zijn? Moet er niet in een bepaalde mate geleden worden?
Het uiteindelijke kunstwerk komt voort uit dat innerlijke vechten, maar ook uit een vorm van berusting. Hierin speelt het toeval dan weer een grote rol. Danny Matthys, een leraar van me aan het KASK, sprak steevast over ‘accident’. Hiermee bedoelde hij dat puur toeval niet bestaat, dat alle dingen die gebeuren voortkomen uit voorbereidende acties, beslissingen en gebeurtenissen. Bewust of onbewust.
Voor sommige mensen schuilt er achter het toeval een kracht die richting geeft of zelfs bepalend is. Zij spreken dan van een God, of een Schepper. Ik denk dat er tussen al die visies niet zo veel verschil is. Ik kom hierbij door een citaat van Arp dat ik las in een boek met columns van A.L. Snijders. Arp zegt: ‘Het toeval bevrijdt ons van de zinloosheid van het bestaan’. Je ziet het. Het hangt er maar van af waar je in gelooft. Of het nu het toeval is, of een schepper, die achter de wereld zit; er zijn dingen die we niet in de hand hebben.
Creëren is dus een combinatie van een actieve en een passieve houding. In de dingen die ik maak heb ik zelf voor een groot stuk de hand, maar ook weer niet helemaal. Het toeval speelt een rol. Het kunstwerk babbelt terug. Het heeft een eigen wil. Het is zaak om daar mee om te leren gaan.
Er is een bekend videowerk van Bruce Nauman waarvoor hij ’s nachts zijn atelier filmde (Mapping the Studio I (Fat Chance John Cage), 2001). Het werk is een beeldspraak voor de confronterende leegte van het atelier en de eenzaamheid van de kunstenaar die er wacht op inspiratie. In het donker komen er muizen en een kat te voorschijn. Het zijn precies die onverklaarbare dingen die er buiten de controle van de kunstenaar om in het atelier gebeuren die het kunstwerk uiteindelijk vormen.
Uiteindelijk is de kunst maar een abstractie voor het grotere werk. De manier waarop ik mijn werk doe als kunstenaar in het atelier, is een vorm van ‘oefenen’ voor het bestaan zelf. Het maken en tonen van kunstwerken geldt immers als metafoor voor het eigenlijke leven. Beiden beinvloeden elkaar wederkerig.
Het leven babbelt terug. Het roept en het tiert al eens. In de wereld komt het er ook op aan zelf richting te geven aan de dingen die je overkomen. Dat is wat de kunst me leert.
Het werken in het atelier en het bekijken van werk van anderen, zet me aan tot filosoferen en denken. Het is zoals met de aloude vraag naar de kip of het ei. Wat komt er eerst: het denken of het doen? Ze beïnvloeden elkaar wederkerig. Maken wordt een vorm van denken.
In De Pont zag ik de tentoonstelling van Hodgkin. Achteraan was er een video te zien waarin de kunstenaar geïnterviewd werd over zijn werk. Het horen praten van Hodgkin veranderde mijn kijk op zijn werk.
In een andere film die ik te zien kreeg werd er gesproken over Michael Hamburgers’ leven als dichter en vertaler. Tacita Dean, de kunstenares, deed dit door ons beelden van zijn appelgaard en de oogst daarvan te tonen. In lange, stille shots liet Dean de poëzie van de bomen en de appels op een hele mooie manier voor zich spreken.
Deze brief is daar dus ook een poging toe: naar manieren om de dingen die gebeuren te laten spreken. Niet dat ik daarom wil stoppen met het maken of het tonen van mijn werk. Ik heb het werk in het atelier nodig om er die verhalen uit te destilleren.
Kunst is niet iets waar je van 9 tot 5 mee bezig bent. Ik heb hier in het Gastatelier overnacht en gegeten. Het gastatelier was letterlijk een stuk van mijn leven. Ik heb mijn eigen huis en mijn vriend Andy in Berchem achtergelaten om hier te komen wonen.
In een atelier werken is soms ook vervelend. Vandaar dat ik het niet zo erg leek te vinden dat ik van huis uit weer naar hier kon en van hier uit weer naar huis. Want op een bepaald moment wordt het me in die beide plaatsen te veel. Dan ga ik er van door. Reizen geeft afstand en een frisse kijk. Autorijden geeft tijd en vaart om te denken.
Tot nu toe ben ik de dialoog met de andere kunstenaars in het gebouw niet echt aangegaan. Dat kan nog komen. Met sommige zwaai ik of we zeggen elkaar gedag. Een vorm van dialoog heb ik wel op verschillende manieren binnengebracht in mijn werk hier.
Er is de tekenmal die ik maak samen met Raf Vancampenhoudt. In de mal legt het toeval de contouren vast waarlangs ik in de toekomst teken.
Paul Verrept maakt een poster bij de werktafel die ik hier heb staan (Tafel SOL). Ik schrijf immers aan een tafel die ik meegebracht heb naar het Gastatelier en die ik speciaal voor het schrijven van brieven ontworpen heb. Al gebruik ik hem hier ook om aan te eten en met gasten te praten.
De tafel is gemaakt naar een werk van Sol Lewitt dat zich in de collectie bevindt van SMAK Gent. Ik heb de vorm ervan op 70% overgenomen als tafelpoot. Ooit heb ik in het museum enkele toeschouwers gezien die al leunend op dit werk aan het praten waren, alsof ze een discussie hadden aan de toog van hun stamkroeg.
De dubbelzinnigheid van dat beeld fascineert me. Het is een metafoor geworden voor de plaats die ik als kunstenaar met mijn werk inneem. Er is het autonome, conceptuele werk enerzijds en er is de ontkenning daarvan door de kijkers/gebruikers anderzijds.
In mijn werk schommel ik constant tussen autonoom en ‘bruikbaar’; tussen vorm en context. Ik slinger heen en weer tussen die twee idiomen.
In mijn leven gebeurt dat ook: aan de ene kant zoek ik contact met anderen door functies op te nemen. Op andere momenten functioneer ik echter liever autonoom, wars van de ander.
Frank Merkx staat me ook bij. Frank is een student die performer is. Na lang dialogeren en proberen heb ik er uiteindelijk toch voor geopteerd om van de eindpresentatie in het Gastatelier een autonome presentatie te maken. De verhalen die ik eerst wilde vertellen in een perfomance met Frank op de avond van de opening, neem ik nu op in deze brief.
Samen maakten we ‘Een biertje van Joep’. Dit werk is gebaseerd op de bierbaksculpturen die Joep Van Lieshout vroeger maakte, en waarvan er een in de collectie zit van het Boijmans-Van Beuningen in Rotterdam (Untitled, 1987).
Door te tonen dat bierbakken en stoeptegels zich qua formaat perfect tot elkaar verhouden, illustreert Van Lieshout dat de maatvoering van de dingen rondom ons gedicteerd wordt door economische principes. Vier stoeptegels zijn in oppervlakte gelijk aan drie bierbakken. Ze zijn geproduceerd in een wereld die zich bedient van standaardformaten. Er ligt een economisch grid over de dingen heen.
Ik trek de les van Van Lieshouts’ werk door en zie de bierbakken en de biertegels niet als een visueel eindpunt. De biertjes in de bakken schenk ik op de opening aan het publiek. Het leeggoed gaat weer terug naar Albert Heijn en de tegels gaan weer mooi op de stapel die rondom de composthoop van het Gastatelier staat. Zo wordt ook de kunst weer opgenomen in een grotere context.
Verder is het voor mij een speciale ervaring om terug in Nederland te zijn. Nederland is het land waar ik – tot voor 5 jaren – 7 jaren gewoond heb. Het is begonnen bij een verblijf aan de ateliers in Amsterdam en op de terugweg naar huis ben ik in Rotterdam blijven hangen. Ik had vrienden en een relatie hier.
Het was merkwaardig dat de naam van mijn ex-vriend direct ter sprake kwam bij mijn verblijf in Tilburg. De eerste ochtend hier stond er een lapjeskat voor het raam die ik binnenliet. Later hoorde ik dat de kater naar hem genoemd is.
Een bezoek aan hem was een van de plannen die ik had van het moment dat ik uitgenodigd was voor het Gastatelier. Een terugkeer naar Nederland, zou voor mij ook een gelegenheid markeren om enkele contacten van vroeger weer op te nemen.
Ik ben natuurlijk ook naar het Textielmuseum geweest. Er liep daar een tentoonstelling over recyclage. Een man in een video had het erover dat bij Mac Donalds het produceren van voedsel het produceren van afval inhoudt: met elke hap komt verpakkingsmateriaal mee. Hij zoekt naar manieren waarbij afval omgezet zou kunnen worden in voedsel.
Recycleren is een woord van onze tijd. Ik denk dat de tijdsgeest niet enkel recyclage van goederen en materialen inhoudt, maar ook het herbruiken van ideeën. Alles is al wel eens gedacht. Wat kunnen we daar nog mee?
In Van Abbe vond ik een boekje over een werk van Superflex (Christiane Berndes, SUPERFLEX, Daniel McClean, Kerstin Niemann, Free Sol Lewitt, Van Abbemuseum, Eindhoven, 2010.) dat me inspireerde op dat gebied. De kunstenaars van Superflex maakten een werk gebaseerd op een strikte interpretatie en actualisering van het denken van Lewitt. Hiertoe zetten ze een hele productieafdeling op in de tentoonstellingsruimtes van Van Abbe: ze kopieerden Lewitt en verlootten de gefrabiceerde werken onder de bezoekers.
Voor mezelf ben ik bezig met het zoeken van manieren om vormen te generen. De traceermal waar ik eerder over sprak, maak ik in het groot. Als sculptuur. De mal in acrylaat dicteert de contouren van nieuwe werken. De invulling is geheel aan mij. Een eerste mogelijkheid: ik vroeg mijn moeder om naar de tekening van de mal kussens te fabriceren in blauwe stof op maat 3:1.
Het werk waar ik het meest mee bezig ben geweest, is het produceren van een vierhonderdtal houten vormpjes. Ze liggen op de grond. Ze zijn uitgezaagd uit beukenhouten planken. De randen zijn bijgeschuurd.
Ook hier gaat het om een onderzoek naar het genereren van vormen. Het werken is begonnen met enkele sculptuurtjes plat op de grond, die ik door elkaar schoof door er met een bezem door te vegen. De tussenruimtes die telkens opnieuw tussen de vormen ontstonden, heb ik afgetekend en uitgezaagd uit nieuwe planken. Zo is een groeiende verzameling van vormen ontstaan.
De houten vormen zijn steeds meer gaan lijken op de negatieve ruimtes die zich tussen hen in aftekenen. Wat er is en wat er niet is, krijgt dezelfde soort contour. Ze zijn deel van hetzelfde geheel.
Doordat de manier van werken zelf de voortgang van het werk genereert, is er een automatisering ontstaan. Ik veeg, ik teken af en ik voeg een vorm toe. Telkens opnieuw. Zo gaat het maar door.
Ik las in het boekje van Superflex dat Sol Lewitt zei: ‘The idea becomes the machine that makes the art.’ Hij had het dan natuurlijk over het concept. Dit werk is niet echt vanuit een concept ontstaan, eerder vanuit het werken zelf. Werken is ook een vorm van denken.
Het idee van automatisering roept een vorm van objectiviteit op, van een handeling die gemechaniseerd is en waar de dwang om keuzes te maken uit verdwenen is. Dat is hier toch niet helemaal waar. Iedere vorm houdt een bepaalde mate van keuze in. Ik kies welke tussenruimtes ik afteken en welke niet. Ik kies ook hoe ik de vorm op de plank laat passen; er vallen altijd stukken weg.
Ik noem het kunstwerk: een idiosyncratische machine. Het is een machine die voortdurend keuzes vereist van degene die ze bedient.
Dingen vormen zich vanuit andere dingen of vanuit toeval. Zo gaat dat met ideeën, maar ook met mensen. Dat is het motto dat Bas van het Gastatelier aan het persbericht over mijn eindpresentatie meegaf. De quote komt uit een tekstje dat ik voor hem over mijn werkperiode geschreven had.
Zie je hoe dat weer te maken heeft met de link tussen het werken in het atelier en het leven? Ook wij als mensen ontstaan niet zomaar, we ontstaan uit hetgeen ons is vooraf gegaan. We geven onszelf allereerst vorm vanuit imitatie. Dat is hoe kinderen beginnen met de wereld om te gaan. Voor een groot stuk doen ook volwassenen dat nog zo.
Toch hoort daar ook bij dat we de dingen op onze eigen manier doen: daarin zijn we uniek. Het is precies daarmee dat ik ben bezig geweest in mijn periode in Tilburg.
Ik wil het Gastatelier hartelijk danken voor de kansen die ik kreeg.
Groet,
Kristof.